dit is stil gezet; ik was wat uitgesproken.

5.1.10

Aan het zoet water bekken

Ik ben hier aan de geheel witte dijk verknocht
Water aan de voet waar zwart geborgen


ligt het zware steen dat stevigheid biedt
aan dit vergezicht van het ondergelopen hart

geen wind te vinden een bleke zon speelt
vaag vermoeden hoe het is om verdronken

te beginnen aan de kruin beklimmen
waarover alles zich aandient
wat god de wereld naliet.

wegen die ik ging


Groen nog bladerde ik door
naamgevend aan het geboomte

bladval dat telkens nieuw leven gaf
schonk voeding tot het aarden in dit heden

met naar de knoppen gaan brak
telkens weer die lente aan

bron van al het leven
trok zich daar nergens
wat van aan als water

vloeide voort uit haar
tijdelijk wit bestaan

een loepzuiver kristallijne stof
die mijn heelal omgeeft ik smelt

daarvan geen weethebbend wat ik
bij aanhef van dit vers
voor ogen had dan de zwarte vogel

op de vlucht die lekker fris
sneeuw laat dalen op mijn gezicht