naast in het blauw
de reiger weer zilver
grijs trippelt zij gelijk
een muis fladderend
verder als 'n mus
ook om mij heen
onverschrokken
spelend doet zij
heel gemeen
naar roodborstjes
alleen
want wie het eerste pikt
steelt wat uit de aarde
wordt verstoort in rust
ik raak verblind hoe toch
honger stilt in een grote hoop
paardenmest is de warmtebron
onuitputtelijk wat harig vlucht
misschien een andere muizenis