dit is stil gezet; ik was wat uitgesproken.

1.2.06

Neem februari eens




Neem februari eens

met de bloemen op het raam
kwam daar kindje op te staan

steenkool warm verlangen
zwarte hand en vuil gelaat

bloemkoolpapje op het stadsgas
klontjes griesmeel in 't haar

kinderkamer balkon op 't westen
werkte zich grondig uit de nesten

mams teveel stapje pasje afgemeten
koud de straat op autoloze adem

jaarlijks feest in weer
en wind herinneren

vlees en bloed
uit het ijs vandaan

wij dichters

wij, dichters, schrijven veel
je jou jouw hij zij mij ik jij wij
allemaal en veel zo bij elkaar
we zitten op over onder voor boven
in met door tegen alles aan een traan
en snik de lach het handgebaar
de rare taal komt voor mekaar
het barst breekt scheurt schreeuwt
alles tot woede weelderig woest
het sentiment de emotie tot het koel
cement van de grammaticale snaar

zo zijn wij wij dichten alles los
wat vast en vast wat zeker
zeker alles zo zijn wij dichter
verder van ons zelf vandaan
meer van een ander maar nooit
dichter bij het hart
dat slaat maar door en over voor
het bloed omgeven stromen de taal maar zo
onnoemelijk koud te verstaan waar
het uitjouwtjes hijtjes hetjes zijtjes
bijtjes mijtjes en ander gedierte bestaat

Wel, mijn bril beslaat, ik kom klaar én daarna weer op verhaal

Dit is niet mals

laat staan vers

poëeten zijn
suggestie

vellingen
als warme broodjes
emotie

venten
voor ieder wat wils

voor de bakker
ermee
komt het
oud bakken

valt het
niet

meer in smaak