naast vieze peuk en uitgekauwde kauwgom.
Was de goot een welgelegen plek?
Nadat hij van verbazing de knopen
uit zijn veters had gelopen,
verstrikt geraakt
waar het hem maar raken kon,.
viel hij ter aarde. Een smak met smaak
zo opgeraapt naast al het vuil,
dat eerder voedselbank dan vuilnisvat,
een zegen was om als disgenoot
bij aan te schuiven in deze goot.
Hij genoot daarvan, toen hij er achter kwam,
dat woorden steken laten vallen van de tong.
Geloften holler voor hem uit snellen
dat de weerklank in de echo daarvan.
Met de schoenen aan elkaar geknoopt,
verstrikt naast bed waar hij met pretoogjes
verhaalde van zijn rottende voetzolen
en andere verhalen over hete kolen.
Waar over hij gelopen had als eieren
gebroken toen de duiven voor hem vlogen.
Hij ze floot met zangzaad strooien.
Vergeten dat alles in zijn leven vastgelegd,
half vergaan zo negatief of afgedrukt,
de schoonheid van het menselijk lijf
hem met het oog daarop bedroog.
Door overal zijn naam te plakken,
iets wat hem altijd op de hielen zat
achterhaalde hem zo opgespoord,
uit een kartonnen doos die hij vergat
te ruimen uit de kamer met het slot.
Daar de museumkever belust op vraat
ronddwalend, zijn zilveren munten uitsloeg:
zeldzaam was zoveel vrouwelijk naakt
in elkaar gezet spontaan genezen
dan viel af te lezen uit zijn kluis
dat als een huis stond stil verzaakt
door alle plichtplegingen bewezen