wat navelstarend rond in zijn spelonk
ontwaart zo blindelings
geen spoor van leven
maar vist wat graatloos
van ieder licht verstoten
op zijn gevoel naar eten
heeft geen weet hoe weerloos
zo weergaloos ook zijn bestaan
vergaat wanneer hij aan de haak geslagen
met succes naar het oppervlakkig water
van het bestaan wordt opgehaald
waar lucht en water samenstromen
mist hij verdicht die tegendruk
van zijn diepgezonken bestaansrecht
zo opgedrecht hij de ruggegraat
ontbeert en implodeert tot lettergeest
het beest van weekdier tot snotlap
achterlatend op de regels van het dek
de drek die lijf en leden van hem maakten
lieten geen indruk na
dan een afgrijselijke vorm
van blindelings leven
dat een diepzeedier nu eenmaal was.
