Meedeinen tot je er in oplost
golf na golf zien wegebben
of toch een vloedgolf vol
overspoelen je stoutste
verwachtingen lossen
alle eindeloze vergezichten
die jezelf opgelopen hebt
geen dal zo diep of kruint
omslaand tot koppie onder
probleemloos tijloos zijn
dit is stil gezet; ik was wat uitgesproken.
18.8.09
Alles! Van meet af aan.
Wanneer ik de scepter over Noord Holland zwaai
komt Amsterdam weer boven drijven
daalt het peil tot NAP nabij het IJ.
Verzilt in een onderstroom het NZK waarmee
gezegd een afkorting voor staat bij doodtij.
Haar havenmond verscheept tot voorbij IJmuiden,
komen pieren uit haar slokdarm weer tot leven
als golfbrekers.
Ik zie wars van overleven ook een schoot vol water,
grachtengordels snoeren daarin samen tot riem onder het stinkend hart.
Wat overdreven overstelpt met vreemde eenden, kapitaal dat van de gevels druipt.
Kon eerder daar nog geen bouwvakker zijn mond voorbij praten,
loopt nu de yup met zijn gulp wagenwijd open tol te betalen.
Op mijn geboortegrond groeien nu weelderig de allochtonen
onverstaanbaar op. Onverstoorbaar ook wordt ieder oor
in vreemde talen te luister gezet.
Ten toon gespreid in schotelantennen op alleen ontvangen ingesteld
van een afzender die nooit de mond snoert in den vreemde.
Een moederland wordt zo binnen de landsgrenzen bereikt
Het ouderlijk huis gaat verlegen schuil
achter hermetisch dicht getrokken gordijnen.
Geen woord gerept over omgetoverde pleinen.
Daar waar afbraak in een opbouwwijk hertaald.
De nering niet meer bestaat, en Confucius nog waakt
over de stenen bakbeesten die een ruïne waren
ter nagedachtenis van Inca-dromen.
Zelfs de Paardenkastanje heeft het afgelegd,
geen weet meer van de schaduwdagen,
waaronder ik speels schuilging boodschappen halen.
Een gesneden Rotterdammer, hoog gerezen was witbrood
dat we thuis braken. Melk werd om de hoek geschonken
in vliegtuig -aluminium- kannen. Het zelfbeeld wordt aangetast
bij het vertrek met achter laten van de Eendracht - polder
waar we mammoettanden opgroeven,
liggen nu dieper nog mijn gedachten opgesloten.
Een urn,
bevat de vervlogen as waar nu nog wolkenvelden verwaaien
met huisvesten van aangewaaide woonbehoeften.
Ik las van moord en brand in Geuzenveld, pal naast de plek
waar ik getogen ben en kinderlijk genoeg ook peuter was.
Geen hand voor ogen geeft mij weer hoe deze gebroken spiegel
omslag heet van het verleden begraven in Slotermeer.
Ik voel me opgeofferd aan de tand wat afgeknaagd vervagen
van mijn moedersbeeld dat hier gerokt de vorige eeuw uitwaadde.
Verraden door de kust en keur die een hoofdstad opzadelt in mijn geweten.
Onherkenbaar geweten loop te koop tegen de hoop van dit uitdijend geweld
dat de jeugd ontstolen achter laat met dagdromen
in een rozenperkje uit het verleden. Herinner me rieteilanden met meisjeshanden
overspeelt verlangen waar niemand ooit onkreukbaar terugkwam. Onherstelbaar
van de jeugd genezen in wierrook en andere slaafse middelen opging.
Daar waar ik geschramd met pleisters afgeplakt het huis verliet,
om te achterhalen wie ik daar achterliet. Kom ik wat bekaaid af.
Als jongen van nog geen twintig jaar
het leven liet met tol betalen
van een vlucht naar het verleden.
Maar gelukkig zie ik een kraaloog genieten
met een knuist vol verlangen en ravenzwart haar
waar eerst een kaaskop stond
die sprekend op mij lijkt met naspelen
wie ik daar achterliet.
De tijd gaat niet verloren maar wordt herboren
in een andere welstaat van beleven in een uitgestoken
jongenshand.
komt Amsterdam weer boven drijven
daalt het peil tot NAP nabij het IJ.
Verzilt in een onderstroom het NZK waarmee
gezegd een afkorting voor staat bij doodtij.
Haar havenmond verscheept tot voorbij IJmuiden,
komen pieren uit haar slokdarm weer tot leven
als golfbrekers.
Ik zie wars van overleven ook een schoot vol water,
grachtengordels snoeren daarin samen tot riem onder het stinkend hart.
Wat overdreven overstelpt met vreemde eenden, kapitaal dat van de gevels druipt.
Kon eerder daar nog geen bouwvakker zijn mond voorbij praten,
loopt nu de yup met zijn gulp wagenwijd open tol te betalen.
Op mijn geboortegrond groeien nu weelderig de allochtonen
onverstaanbaar op. Onverstoorbaar ook wordt ieder oor
in vreemde talen te luister gezet.
Ten toon gespreid in schotelantennen op alleen ontvangen ingesteld
van een afzender die nooit de mond snoert in den vreemde.
Een moederland wordt zo binnen de landsgrenzen bereikt
Het ouderlijk huis gaat verlegen schuil
achter hermetisch dicht getrokken gordijnen.
Geen woord gerept over omgetoverde pleinen.
Daar waar afbraak in een opbouwwijk hertaald.
De nering niet meer bestaat, en Confucius nog waakt
over de stenen bakbeesten die een ruïne waren
ter nagedachtenis van Inca-dromen.
Zelfs de Paardenkastanje heeft het afgelegd,
geen weet meer van de schaduwdagen,
waaronder ik speels schuilging boodschappen halen.
Een gesneden Rotterdammer, hoog gerezen was witbrood
dat we thuis braken. Melk werd om de hoek geschonken
in vliegtuig -aluminium- kannen. Het zelfbeeld wordt aangetast
bij het vertrek met achter laten van de Eendracht - polder
waar we mammoettanden opgroeven,
liggen nu dieper nog mijn gedachten opgesloten.
Een urn,
bevat de vervlogen as waar nu nog wolkenvelden verwaaien
met huisvesten van aangewaaide woonbehoeften.
Ik las van moord en brand in Geuzenveld, pal naast de plek
waar ik getogen ben en kinderlijk genoeg ook peuter was.
Geen hand voor ogen geeft mij weer hoe deze gebroken spiegel
omslag heet van het verleden begraven in Slotermeer.
Ik voel me opgeofferd aan de tand wat afgeknaagd vervagen
van mijn moedersbeeld dat hier gerokt de vorige eeuw uitwaadde.
Verraden door de kust en keur die een hoofdstad opzadelt in mijn geweten.
Onherkenbaar geweten loop te koop tegen de hoop van dit uitdijend geweld
dat de jeugd ontstolen achter laat met dagdromen
in een rozenperkje uit het verleden. Herinner me rieteilanden met meisjeshanden
overspeelt verlangen waar niemand ooit onkreukbaar terugkwam. Onherstelbaar
van de jeugd genezen in wierrook en andere slaafse middelen opging.
Daar waar ik geschramd met pleisters afgeplakt het huis verliet,
om te achterhalen wie ik daar achterliet. Kom ik wat bekaaid af.
Als jongen van nog geen twintig jaar
het leven liet met tol betalen
van een vlucht naar het verleden.
Maar gelukkig zie ik een kraaloog genieten
met een knuist vol verlangen en ravenzwart haar
waar eerst een kaaskop stond
die sprekend op mij lijkt met naspelen
wie ik daar achterliet.
De tijd gaat niet verloren maar wordt herboren
in een andere welstaat van beleven in een uitgestoken
jongenshand.
En
ruil Noord Holland in voor een noorderlijk gelegen deel van Holland,
voor mezelf sprekend.
voor mezelf sprekend.
werp nu eens wat vruchten af
De tijd rijpt onder mijn handen
het vlees wordt gaarder dan de huid
taai ook speel ik met die gedachte
hoe nader komen tot een eind
waar het begin al zoveel eerder
zoek geraakt is in mijn verstand
Abonneren op:
Posts (Atom)