dat de dood gewoon gaat
als door een poort
waar achterlangs god staat
te wachten en de hemel gloort
als morgenstond stralend
in de mist die deken
van waaruit ik herrijs
herboren voorbij het hek-
werk waar ik bemerk
verrek god is dood
ik leef alleen vanmorgen
in dit paradijs en oogst
radijs met vroege kool
sluit de poort het stalen hek
waarop verboden toegang staat
godszijdank geldt dat niet
voor mij die hier de vruchten
beproef van goed en kwaad
het staat niet te lezen dat vluchten
goed gaat in dit oord waar woord
voor woord de geest rondwaart
gekleed in lichtharpen van satijn
fijntjes ontbloot voor dit oog
dat nadert en vertrekt
met muilperen om af te leren
dat eeuwigheid slechts tijdelijk
is