Groen nog bladerde ik door
naamgevend aan het geboomte
bladval dat telkens nieuw leven gaf
schonk voeding tot het aarden in dit heden
met naar de knoppen gaan brak
telkens weer die lente aan
bron van al het leven
trok zich daar nergens
wat van aan als water
vloeide voort uit haar
tijdelijk wit bestaan
een loepzuiver kristallijne stof
die mijn heelal omgeeft ik smelt
daarvan geen weethebbend wat ik
bij aanhef van dit vers
voor ogen had dan de zwarte vogel
op de vlucht die lekker fris
sneeuw laat dalen op mijn gezicht
dit is stil gezet; ik was wat uitgesproken.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten