De vrouw kent haar gemeenplaatsen waarop de man uitrust
het eeuwenoud gekrakeel breekt los met koersberichten
spanplekken om de huid in samen drommende bekommernissen
geven rek en strekoefeningen voor de elastische geest
wel verdiende sappen en spijzen voor de gelaatstrekken
die de beesten koesteren in dit woest en wilder samenzijn
de schotschriften van de vermoeide trouwelingen
op samenzang voor de ontheemden in hun passiekleden
nemen basloopjes en maatsoortjes overspel op de koop toe
op de kilste plekken die de oogappels ontstelen
voor gemeenschappelijk vruchtgebruik te veel belezen
maakt het vlees tot nageslacht van wilde beesten
het mensenkind een werktuigelijk zinsverband
want uit haar gezicht valt sneu een ooghoek weg
gesneuveld voor een reuze gek soort mannelijk
mensbeeld dat zijn ledematen mist
dit is stil gezet; ik was wat uitgesproken.