Dromend bij stromend water
starend naar het verschrompeld
noodlot van de pijnboom bloed
dat de lichaamsholte uitwoont
het gezwel welt waardig rond
beschonken staat een kleine dood
te huilen bij het onverlaat
dat gaten in de grond
tot hemelpoort aanspoort
om naadloos aan te sluiten
bijt de wanhoop die daar ontspruit
het lijkvocht dat een nieuwe weg baant
laat oogluikend toe
dat de traan het bloed verdunt
dit is stil gezet; ik was wat uitgesproken.