Het begon die avond dat ik oog voor alles had
oog voor alleen
oog voor detail
oog voor niets
oog voor mij
en oog voor alles
dat ik uit het oog verlies
maar vandaag ben ik
bovenal vandaag gewoon
ben ik oog van al
zie ik mezelf zitten
want vandaag ben ik weer
in weerwil van in de weer
in het oog gelopen
dit is stil gezet; ik was wat uitgesproken.
28.1.08
22.1.08
Tijd heelt, maar kent geen respijt
dag noch nacht
die het vermag
omwille te duiden
geeft de tijd de ruimte
bij het verstrijken
tijd meten gaat goed
aan de geschonden huid
geschaad tot wond
zonder doekjes erom
toch heelt met wild vlees
dat is verstreken tijd
tijd is verstrijken
waar liefde vergaat
slag na slag hartslag
laten doordringen
tot borstgeroffel
staak met een buiging
voor de dood en adem
slaakt een zucht
van verlichting
ja, nu ben ik einde-lijk
lucht voor wie mij ziet
besta ik eindelijk
tijdloos in't verschiet
21.1.08
Een voorjaar
waar ik verstild van sta
het verbreden van de weg
gaat niet gepaard met overwegen
is de tongval uit de hoogte
van ooit veelbelovend bladerdek
nu teneer geslagen stomheid
van met metaalglans beslagen
de hardheid van ramen
af te leiden valt
dat weergeeft in spiegelen
de kaalheid van de straat
met in de weg staande peppels
te hard doorgeschoten in zomervreugde
kreunend onder kettingzagen
breekt geluk in tweeën
rustend nog een uitbottende stronk
zoekend naar een hemels licht
tot de laatste hoop
wordt uitgestoken door de schop
waarmee alles de grond wordt
uitgeslagen
want bij het inslaan van de weg
der gebaande paden breekt
spiegelbeeldig een verleden
19.1.08
Opvlieger
op het strand de weerslag van de gladde zee uitloopt
in het zand kabbelend alles wordt tot
welvingen van de neergelegde wind
het zelfgevoel van strelen
weerbarstig porselein zich opent
tot het licht breekt in de schelp
zijn twee gelijken delen
tot weerspiegelen van het binnenste weerkeert
het porselein vanuit in water opgeloste bouwstof
wordt het lichaam één en al hartslag
kilo voor kilometer huidcontact
op een spanningsveld knetter
met knetteren spetterend hard
smekend de hand met liplezen
de neerslag legt zich uit tot weekdier
dat het huis verlaat om wille van het beter
alleen delen tot twee parelmoeren
van de beklede binnenzijden
tot het gemoed adembenemend
hoorbaar tegen het oor de zee weergeeft
15.1.08
een platte grond van de toekomst
haast je,
er ontbreken al wat sporten
met naar omhoog betreden
de tijd wringt zich al
door het rot naar boven

er ontbreken al wat sporten
met naar omhoog betreden
de tijd wringt zich al
door het rot naar boven
De toekomst raast je tegemoet
op onzichtbaar gemaakte snaren
tart het ieder schijnbaar verband
dat machtig voordoet hoe het moest

dit was de toekomst
in strokarton
een verpakking
die je er nog
van vond
er gloort ook hoop
maar dat is nog onzeker
op onzichtbaar gemaakte snaren
tart het ieder schijnbaar verband
dat machtig voordoet hoe het moest
dit was de toekomst
in strokarton
een verpakking
die je er nog
van vond
er gloort ook hoop
maar dat is nog onzeker
11.1.08
Verstond
ik heb mijn handen leeg geschraapt
tot er niets meer in zat dan er stond
ik was geleegd tot tekst een hard karkas
van gips zo uitgehold uitgeschreven
voor het lezen voorbestemd te weten
leegte leegte leegte leegte leegte
uigediept tot in de voorbij de kootjes
op mijn vingertoppen uitgevreten
woorden die niets achter laten
tot er niets meer in zat dan er stond
ik was geleegd tot tekst een hard karkas
van gips zo uitgehold uitgeschreven
voor het lezen voorbestemd te weten
leegte leegte leegte leegte leegte
uigediept tot in de voorbij de kootjes
op mijn vingertoppen uitgevreten
woorden die niets achter laten
7.1.08
Geweldig dominant
Het oorverdovend landschap
stilt de honger naar de leegte
het gegeven gaapt vervaarlijk
straks overvalt mij nog die rust
gelijk een struikrover uit schaduwen
van hooggras nog beweegbaar
maar alras droog riet in de houtgreep
verstijft van aarde dat neerslaat
op de gehele stam korstmossen
zoveel zeggend zuiverend
een pennenvrucht van deze lucht
die door de kou bevangen wordt
het oog uit vlucht en huilt
tot het is genezen
naar een beeld van Herman Scherer
"penthesilea, 1925"
de onverlaat
Sluipwegen
natuurlijk niet
met sleepsporen van 't wegdek
gaat alleen de natuur snelweg
en rest onze blik
auto wegen alvalt het wagen
ook te overwegen
en water wegen wat altijd lichter wordt
met lasten dragen
en blijft wellicht meer
land op de schappen
rusten wat weer uitzicht biedt
zeker met automobiel gedragen
komt dat goed van pas.
Abonneren op:
Posts (Atom)