Lees mij als een afgedragen jas
mijn taal daarin onvruchtbaar
gewas verwelkt te bleken lag
in bitter koude nacht
uit het dorre kil
van het verstorven loof
waaruit de beukenhaagse verroeste staken
schaduwen rondwaren in rondtollend bleek gesmoelte
van teveel gezaaide overvloed verlept
gedijend baardgehaar van snerpend ijs
omgegeven rijp met elzen op de proppen
komt dat uitgeloogd het gore geeft
van brak en sijpelende kwel
vergrauwd tot roest bezoedeld het sneeuwwit
verlangen dat aan de stamvoet verstoven lacht
om kwinkslagen geslaakt door mezen
in de kronen van het eeuwig ruizen
waar geen zee van ruimte zich herschikt
tot getuigenissen van de voortvluchtige
wind bewogen zwart maar rood
opgloeiend tentakelwerk aan
het ochtendgeurend zwerk.
dit is stil gezet; ik was wat uitgesproken.