Een pracht van loomheid
tooit de boom
in fluister tonen heel hoog
bevlogen spant de ganze kroon
het luisterrijk met goud beloont
met watermannen wat gewilger
in verschieten of amandelbitter
geler schoon blijven geaard
in de stamvoet oeverloos gezwam
de spreeuwen hun tijdelijk woon
pal naast een door de tijd
achtergehaalde boom
staat loom geknakt de trotse peppel
gedoemd blank vlees in spaanders
verwijzend naar het eigen hart
een kerngedachte in spinhout gevat