Heel langzaam slib ik aan
troebel daalt het fijnste stof
het kleinste deeltje stilstaand traag is zo mijn bodemaanwas
laag voor laag tot sedimenten
waarin de tijd afgedekt in rust
die mijn woeligste baren
uitgedrukt in scheepswrakken toont hoe ik in toorn ontbranden kon
nu dat eeuwen later opgediept
mijn ware aard zich toont
waarin ik nu in zavel bedolven lig
losgeweekt van mijn waterlichaam bevrijdt te luchten vergezicht
als angstvallig rechtlijnig
vergezicht met enkel
nog een verkeersongeval
dat hier en daar mijn huid bevlekt
uitgewoond in het betonskelet.
dit is stil gezet; ik was wat uitgesproken.