dit is stil gezet; ik was wat uitgesproken.

28.3.08

[Verleden]

hij raakte verstrikt in woongenot
van vele zinnen als door'n lot
gevallen woordenval gezet op zon
overschenen dromen op een stille morgen
waaruit hij de koude uit de grond
begreep die uit zijn hart ontsteeg

Geen nieuws vandaag (de dag)

De jonge hond rent blaffend op me af
achter het nieuws van de dag
een oude ochtendkrant
bewezen luchtig aan de kant
geschoven baant de krantenjongen
zich een weg achter de sneeuwruimer
die doorlopend zout strooiend
voor de ogen van de vroege vogel
lezers op goed geluk
hoor maar
alweer tot driemaal toe
nb

2de paasmorgen die blaffende hond

onder tussen daalt de sneeuw af
tot dun wit laagje welbehagen
goed te verdragen onschuld
het daalt neer op aarde

11.3.08

weerspiegeling

dit vers wordt opgedragen
aan de herinnering

die in mij voort leeft
vervult nog van een kinderwens
ontstolen aan mijn droom

waar ik haar mee samen
vatte als een netgeboren
lentedag in mei

ontvankelijk pril leven
gewoon uit de moederschoot
geworpen wonderkind

dat nog aangrijpend huilt
om uren te laten vol groeien
in haar aanwezig zijn

en vader in een oogopslag
de eigenschap blijkt te zijn

9.3.08

Voor iedereen pal naast de deur

Raak niet teveel bedelmt
door wilde rozen in een eindeloze natuur
maar staar je ook eens blind op stoeptegels
met hun tuintjes uit de voegen

geniet gewoon eens de voorkeur
pal bij de voordeur van het blauw
vergeetmenietje of de anjer
die voor vogelmuur speelt

raak ook nooit uitgekeken
op de samengestelde bloemen
die aangenaam kennis makend in knop
paardenbloem uitbloeiend heet
------------------------------
En al lijkt het wild bijster in Nederland. Ook daar komen op de bloemhoofden nog steeds wilde bijen voor, met zelfs stiekem sluipwespen. Die nippen aan het stuifmeel
dat later verwaaiend op zoek door de straten gaat. Op een verlaten uur naar stekgoed voor de paring nabij de herderstasjes.
Vroegop, ja in ontluiken, kleine vensters voor de lenteogen. In strijd verwikkelt met speenkruid, dat geel pal voor uw voeten treedt. Het gras weg maaiend op een zeer kortstondig moment. Zo dichterbij kan het natuurlijk zijn. Ga (gerust eens) weegbree beleven op plat getreden paden met madeliefjesogen. Maar blijf uit de buurt van steenhard wegsnoeien met vooroordelen waar onkruid voor staat.

6.3.08

Omroerend

vandaag voel ik mij ontroerend
roerloos als een roerdomp
sompig aan de oever van zijn tijd
onwijs gaaf kabbelend water
aan het eelt dat rimpelend
zich op mijn huid verveelt
en ik verweek tot een einder
o ging ik maar roemloos
koppie onder in dit beroerde
water dat me aan de lippen leest
want me blik op oneindig
levert mij een stralend
vergezicht op stromen

Huig

Leg jij jezelf nog eens uit
geheel ontdaan zo bijna niets
zwart op wit met rood aanstekelijk
waar de vrouwelijkheid voorstond
was nu uitstekend weg
besneden lichaam
als een oorlogsverleden

met bezien slik je wat
hoe onwerkelijk wreed
dit leed werd aangebracht
op de gevoelige laag

Opgespannen voeten gaan staan



Het loopt op en af gelijk
een sisser met het blussen
het stemmen met het zwijgen
met ombuigen naar streken
verrekken tot het stijf in lid
staat voorwaar de het achter
laat een vingerwijzing richting
geven met het uitslaan

De tijd opschalen

tijdrekken net zolang
tot het opgerekt is
dan gaan uitsparen
tot het weer op is

want alles bewijst
een tegendeel met bewust worden
je zou dan ook eens meer bewust
moeten zijn met wie je niet bent
een uitgekeken vergezicht
.
(de tijd oprekken tot in een ander verband)

Begroeide knokkels

hij krult haar
om zijn vinger
terwijl zij kreunt
om zijn gevinger
wijst hij haar af
zo't afgemeten kan
met klaarkomen daar
mee zat hij omhanden

Slaapwandelen

terwijl ik ontwaak
de slaap uit ogen wrijf
mezelf spiegelbeeldig bezie
staat de dag al in 't gelid
op scherp gericht

verbaast over zoveel uren
in het verschiet die mij
weer maken die mij niet zien
een dagdromer die de kost verdient

Liefdeloos



Ze had een boezem gelijk
een melkwegstelsel weelderig
lavend in dit nachtelijk waken
beklijven mijn ogen aan haar lijk
wade waarop in het zwart de vormen
nog prijken wat eens zo lustig
mij de droom liet in het genaken
wat verstierf in luwende stormen

Gladjes verstrijken

als ik nu eens in horizontaal
kon uitdrukken hoe welvend plat
licht aan een einder dooft

zwijgplicht borrelt uit een verhaal
zoals je ziende blind de nacht vervat
toch horen kunt wat je gelooft