dit is stil gezet; ik was wat uitgesproken.

31.1.06

Trouw maatje


Ik heb een piep klein traumaatje
noem het levensmetgezellin
maakt het zachter voor de weke tijden
dat de kop het zand verlaat
met te verhalen wat ik verzin

het is 'tjonge jongen jonge jonger
blijvend bij in mijn verlangen
om te jagen op de rust
de nachten worden dikke vrienden
de dagen jachtseizoenen

jaargetijden ellenlange winterskou
schending schande schaad je laat je
mijn pieter peuterig klein maatje

weet haar raad met daad te staan
verstaat mijn heden uit verleden
tijd en geest en o dat beest
het leest mijn zenuwbaantje
op de schaats zo scherp gesneden
glad op mijn gemak
weer op mijn bek
weer in 't wak

waak ik in helse kou bevangen
en weet de nachtmerrie haar
verlangen ontembaar draven
over woeste wilde stromen
dalen heuvels bergklippen
er tegen op val ik te pletter

rust tot slot mijn liefje
je oogjes branden in je
hoofdpijn en een maag
ochochie jochie krampje
laat theetje doekje lampje
schenkje kopvol warm dampje
zweetje je nog en weet je


morgen komt de zon echt
waar weer op je koppie
stralend op en wolkje au
regen met donderkop auw
't is over met 'n huilbuitje
builen vallen nu eenmaal
altijd uit de voltooide tijd
voldongen feitjes maatje

je maatje is haar meisje
zoek haar niet je bent haar
en zij is jou zoveel eerder
zoek geraakt in je jongenshart
gelag is nu eenmaal stommer staan

26.1.06

Krimpscheuren

Het was te strak
beklemde wat
in de beweging

té strak in 't pak
onbegonnen werk
keurslijf om verpakking

te mooi om waar te zijn
het brak en scheurde er vanaf

de huid gestriemd
met nog een kras
op het voorhang
van het heilig-

dom

ruk met heftige beweging
kramp wat pijn
van de beleving hoe schoner
kleed de lappenmand
in gleed

je groeit er uit
en dat was dat
té mooi om terug
te kijken

25.1.06

Het is kranig zo als u hoort

Het is kranig zo als u hoort

ik heb de tand des tijd doorstaan

met verlaten van de jongen in mij

het was een bloeiend lot

de ooit bloeiende kersbloesem

in de wintertuin

te rangschikken in een vaas

faalangst omgezet in bindingsangst

broodnodig ben ik voor mezelf

welgesteld een evenbeeld

Schijn - vrucht

‘t licht verteerbaar vers
dit is ‘t dan het rijp
al had ik liever rijm
gehad dan deze kers

waar bloedrood nu
mijn lippen te lijp
ik de lieve lezer slijm

kom pluk de vrucht
voorproef de klucht

die ik zo voos en sluw
gelijk de vos voor u verzon
nu bitterzoet hoe ruw
als de dood alweer begon
hoe rijp het rijm kan zijn

Steeds! (bij de herhaling)

Steeds! (bij herhaling)

Voor haar trek ik alles uit
de kast
En loop geheel naakt
ontdaan
met mijn schedeldak ontbloot
zo kaal
in de zevende hemel rond
de last
mij voor het hoofd
gestoten
maar met geen haar op mijn hoofd
getroffen
heb ik toch als mannetje
kloten
en wil bij wijze van spreken het hierbij laten
versloffen
(dit is peristaltiek
al lijkt het meer
ochtendgymnastiek)

18.1.06

Hoe 't onbesonnetten kind in enige regels toont;

_Hoe 't onbesonnetten kind in enige regels toont;_
_ zijn pennenvruchten schroot en_
_de billen in onvermogen ontbloot_

---
Ik, pril maagd’lijk ontluikend kind; verzot.
Lik de kruisstReek zovol zinnelijk genot.

Zij geeft in overdáád aan létteren vrijen
en ik als smulpaap met mijn paars habijt,

erg lustig likkebaardend in haar tapijt,
zo donszacht schaamhaar omklede dijen,

liet mijn knop roodGloeiend hoog gericht en
verried beschonken me in‘t verlichten,
met loze woord mn dienaar te bekomen.

Nu kroel en woel ik dit verlangen leeg.
Geheel ontbloot, speel ik klaar waar met mijn hand,

goed zwak het geslacht zichtbaar ligt te stomen.
Nog spel, hoe banaal, ook ik de ontucht pleeg.
Mezelf omvat, zo de pen, zonder verstand.

__incl GR :)

11.1.06

LICHTZINNIG

LICHTZINNIG

Het is niet lichtzinnig om te ontspringen 
met gedachten van voorbijgaande aard
zij dartelen immers als elfjes door ons
 
geweten zijn zij die daarin huppelen
 
het is als de zekerheid van het ontluiken
 de knop daarin en het verstouten
tot een oorkonde aan licht
 
bewezen vruchten zijn bederfelijke waar
 
de waarheid ligt besloten in ontvouwen
groen het vers en onbegrepen blad
maagdelijk heet verlangen
 
het speelt nu eenmaal in tijdelijk zijn
 
de schede waarin de lust tot het ontbotten
besloten spreidt haar vingers uit
deze  verkleuring naar de herfst toe uit 

10.1.06

Bloemig

Bloemig
kristalhelder dit
voortreffelijk uitgebeeld

voorruit prachtig voor
dit boeket ingericht

al viel ’t zicht
verblindend tegen

er moest gekrapt
geschraapt op het harde glas

kom laten wij ijsbloemen
omtoveren tot een poederwit
krassend scherp verleden

toch is het fijn te weten
hoe smakelijk zuiverend
dit zoet smeltend water

wat wij later drinken



9.1.06

Klein waterdeeltje

En als ik flink ben
Kom ik door de mist
Een grijs kenteken
Als zwartrijder tegen-

-licht oogverblindend
lees ik neonreclame
teksten zij schreeuwen
mijn weerzinwekkend tegen-

-deel van behaaglijk
is mijn opvallend lichaam
een schaduw op de tegels
en breek ik tegen-

-deel van het evenbeeld
silhouet dat mij om-
geeft wie houdt
mij tegen-

8.1.06

kwetsen



....en soms breekt er wel eens wat
bijvoorbeeld het fotolijstje van de trap

je zat er achter glas gevangen
door je dochter ooit geschoten

al met al nu gebarsten je gezicht
gespleten als mijn gedachten